Voor ‘Hoe ik talent voor het leven kreeg’, waren we de afgelopen weken op zoek naar een oorspronkelijk AZC-bed. Om het decor zo realistisch mogelijk te maken, belden en mailden we het COA en een aantal AZC-locaties om te vragen of iemand ergens nog zo een bed over had. Weinig kans. Het COA was een paar weken eerder met het bericht naar buiten gekomen dat er juist te weinig opvangplekken waren. Maar een opvangplek is geen bed, dus probeerden we het toch.
“Ook niet één die ergens in een magazijn is opgeslagen? Een kapotte misschien?” Het lukte ons niet.
Toen onze queeste nog gaande was, sprak ik met Amir Naal, één van onze spelers. Terwijl ik hem vertelde over onze zoektocht naar een AZC-bed, fronste Amir zijn wenkbrauwen en wist mij te vertellen dat hij in verschillende soorten opvangbedden had geslapen. Dat is ook wel logisch, als je maar liefst in vier verschillende AZC’s hebt moeten overnachten. In Nederland.
Want Amir, kwam, na omzwervingen via Turkije, Griekenland, Hongarije en Servië, eerst in een Duitse noodopvang aan. “Dat was een hel. Ik sliep toen tien dagen lang op de vloer, ook op een keukenvloer. Ook was er niet genoeg voedsel voor iedereen. Zo druk was het. In Hongarije sliepen we zelfs in het bos.”
Eenmaal in Ter Apel, sliep Amir op een stapelbed, in een zaal met honderd andere mensen. “Dat was ook niet ideaal, maar toch stukken beter dan in een bos of op een keukenvloer. Gelukkig was dat maar één nacht want daarna deed ik Assen aan, Onnen, Doetinchem en als laatste het AZC in Gulpen. Het wonen in AZC Doetinchem was alsof je in een gevangenis leefde. Het was ook een oud-gevangenis. Het enige verschil was dat je naar buiten kon lopen. Daarna, in Assen, sliep ik op een veldbed in een gymzaal.”
Het leven in AZC Doetinchem bestond onder andere uit wachten en in de rij staan voor het eten. “Ik sliep in een kleine cel met een stapelbed. Zo een blauwe, met metalen buizen en stangen en een dun matrasje. Mijn kamergenoot sliep boven me. Het bed sliep wel lekker. Wat we veel deden was wachten. En vooral op eten. Iedere ochtend in de rij voor het ontbijt. Daarna voor de lunch en om 18.00 uur voor het avondeten. In een rij waar je dagelijks tegen hetzelfde achterhoofd aankijkt en als je je omdraaide, ook tegen hetzelfde gezicht achter je. Elke dag weer.”
Het met twee personen wonen in een kleine cel, zonder tijdverdrijf, is vragen om problemen, zou je zeggen. Voor Amir viel dat gelukkig mee, behalve op een paar punten. “Kleine dingen waar je je als mens aan kunt ergeren. Als de ander het liefst slaapt met de verwarming aan en jij niet, dan heb je al een probleem. Hetzelfde gold voor hoe je samen gebruik maakte van de weinig beschikbare ruimte in de cel. Je had een groot probleem als je je jas op de stoel van je kamergenoot legde. Of wanneer de ander het niet zo nauw nam met het schoonhouden van de cel. Wat ons wel verbond en waar we ook vaak om moesten lachen, was het eten. Syriërs eten overal brood bij. En we zijn gek op veel zout. In de eetzaal was de behoefte aan die twee zaken dan ook het grootst omdat het keukenpersoneel van het AZC best zuinig deed met het op tafel leggen van brood en van die dunne zakjes zout. Dat laatste, omdat te veel zout niet echt goed is voor je gezondheid. Het gevolg was dat men boterhammen en zoutzakjes vaak stiekem mee naar de eigen kamer bracht. Je moet je voorstellen dat het avondeten om 18.00 uur was. Om 20.00 uur had je alweer trek.”
Amir slaapt nu gelukkig in een heerlijk bed in zijn eigen huisje in Delfshaven. Op de vraag of dat het bed is, waar hij het lekkerst in heeft geslapen, de afgelopen tijd, antwoordt hij stellig ontkennend.
“Nee, het lekkerste bed om in te slapen was in AZC Gulpen. Toen ik daar zat, kreeg ik namelijk mijn verblijfsvergunning. Ik wist dat mijn reis een eindpunt had bereikt en dat ik over niet al te lange tijd een eigen huis zou krijgen. Met dát in het vooruitzicht, sliep ik het allerlekkerst.”